Jaap van Eik

Glorie van de Nederbeat herleeft op vinyl
De Nederlandse beatmuziek uit de jaren zestig, geniet een toenemende internationale waardering. Ook in eigen land wordt die muziek nu heruitgebracht op het originele lp-formaat. In een boekje haalt Jaap van Eik, voormalig bassist van Cuby en the Blizzards, herinneringen op.  

Liefhebbers van Nederbeat likken er hun vingers bij af: de langspeelplaten Revolution van Q65 (1966) en CQ van The Outsiders (1968) zijn weer op ongerept zwart vinyl verkrijgbaar. Samen met Q65's Revival en Introduction To The Motions vormen ze de nieuwe worp van vinyl-heruitgaven van het Vlaardingse Pseudonym-label, dat eerder 'klassieke' Nederbeatplaten van The Zipps en Cosmic Dealer aan de vergetelheid onttrok. De oplage is klein maar het historisch belang valt niet te onderschatten, in het licht van de internationale erkenning die de rauwe en opwindende Nederlandse sixties-muziek in toenemende mate geniet. Het Amerikaanse Rhinolabel ruimde eerder dit jaar een prominente plaats in voor Nederlandse groepen op de cd-box Nuggets II, met onder anderen de bijna vergeten Sound Magics uit Doesburg tussen beatmuziek uit Japan, Tsjechoslowakije en Brazilië.

In een ware hausse aan Nederpop-heruitgaven is ook het ondergewaardeerde On The Double van The Golden Earrings weer op cd verkrijgbaar, evenals het latere werk van de Haagse groep die zich met ingang van het psychedelische epos Eight Miles High (1969) kortweg Golden Earring ging noemen. Als klap op de vuurpijl verschijnt de grotendeels uit de Philips-archieven samengestelde cd-box Beat, Bluf en Branie 1963-'69. Vijf cd's moeten het definitieve overzicht van die woelige periode in de Nederlandse popcultuur bieden. Een hele cd is gewijd aan obscure groepen als The Beat Buddies en The Caps (met de huidige BZN-producer Roy Beltman). Tussen andere Nederbeattoppers treffen we fenomenen als Armand, HET (Hé hé, kejje nagaan) en Cuby en the Blizzards.

Het uiterst lezenswaardige boekje vol hilarische anecdotes bij de Beat, Bluf en Branie-box werd geschreven door Jaap van Eik, voormalig bassist van Cuby en the Blizzards en tegenwoordig werkzaam als journalist van het op de rijpere popliefhebber afgestemde tijdschrift Aloha. Studerend aan de Arnhemse kunstacademie werd Van Eik in 1967 door studievriend en Blizzards-pianist Herman Brood overgehaald om bij Cuby te komen spelen. ,,Het was een avontuurlijke tijd en die hele beatperiode ging in een flits voorbij. We wisten nauwelijks dat we deel uitmaakten van een stroming, en zeker niet dat we in het buitenland op waardering konden rekenen. Toen we in 1968 voor het eerst naar Engeland gingen waren we heel erg beschroomd, want dat was het beloofde land van de popmuziek. In de Londense clubs gebeurde het allemaal, dachten wij. Onze teleurstelling was groot, toen er bij ons optreden al na twee nummers geklaagd werd dat we te hard speelden. Het was er geen haar beter dan bij ons, waar zaalhouders ook altijd kwamen zeuren dat het zachter moest.''

Er was heel wat bluf en branie voor nodig om je staande te houden, zegt Van Eik. ,,In de meeste beatbands speelden jongens die hun buitengewoon geringe muzikale bagage compenseerden met de nodige durf. Alles draaide om de ruige zang en de prominente rol voor de slaggitaar. Er bestonden geen muziekscholen waar je dat kon leren. Je probeerde zo veel mogelijk van andere muzikanten af te kijken, bij concerten of van foto's waarop ze hun gitaar vasthielden. Als je mazzel had, zondigde je gitaarleraar tegen de regels en leerde hij je tussen de klassieke etudes ook amusementsliedjes spelen.

,,Vooral de Hagenaars hadden de nodige branie en bluf. Beatstad nummer één, werd Den Haag genoemd. Een groep als The Haigs met zanger Barry Hay klinkt nog steeds behoorlijk goed, als ik hun single From now on nu terughoor. Voordat ik bij Cuby speelde, zat ik met Herman Brood bij de groep The Moans waarmee we veel in Duitsland optraden, op legerbases en in clubs waar je soms wel vijf sets op een avond moest spelen. Daar leerde je pas echt hoe het moest, al was het alleen maar omdat je na de eerste paar avonden met kramp in je handen van het podium kwam. Tv--optredens waren van een andere orde, want daar moest je meestal playbacken. Dan ging Herman Brood voor de grap achter het drumstel zitten.''

Het grote verschil met het popcircuit van nu is dat er indertijd heel veel emplooi was voor live-bands. ,,We speelden elke avond; op zaterdag en zondag soms wel drie keer per dag. Een band moest daarom een enorm repertoire hebben en er werden veel covers gespeeld. Het is mij bij de Blizzards een keer overkomen dat we op een festival speelden en dat drie van de daar optredende bands hun set begonnen met Dust my blues. Mensen kwamen naar concerten om die bekende nummers te horen, plus de hitjes die een band toevallig zelf had. Hedenavond dansen met Cuby en the Blizzards, stond er op de posters. Een zaalhouder kwam ons zelfs eens vragen of we Silence is golden van The Tremeloes konden spelen. Wist hij veel dat we een bluesgroep waren.''

Het kenmerk van een beatgroep was dat ze ruige muziek maakten, zegt Van Eik. ,,Na 1963 werd er door beatmuzikanten heel erg neergekeken op brave muziek in de trant van Cliff Richard en the Shadows. Zodanig zelfs dat Fendergitaren uit de mode raakten, omdat je met dat cleane en galmende geluid niet meer voor de dag kon komen. Op foto's zie je alle gitaristen uit die tijd met semi-akoestische gitaren waarmee je flink kon scheuren. Danspasjes en stropdassen waren uit den boze. De generatiekloof begon zich af te tekenen en met lang haar was je in horecagelegenheden niet meer welkom. De directeur van onze kunstacademie voerde een kruistocht tegen lang haar, omdat hij bang was dat het de opleiding in diskrediet zou brengen.''

Hoewel Van Eik al sinds 1976 uit het actieve bandleven is gestapt, bespeurt hij nog steeds een broederschap van toenmalige beatmuzikanten. ,,Er was een gezamenlijk gevoel dat we met z'n allen de wereld konden veroveren. Al die bands werden bevolkt door onaangepaste jongens, die niet in een net pak bij een bedrijf wilden gaan werken. Na een heel weekend spelen stonden Herman Brood en ik vol leedvermaak te kijken naar de kantoormannetjes die met hun broodtrommeltes op de bus stonden te wachten om naar hun werk te gaan, terwijl wij op maandagochtend nog maar net thuis waren gekomen. Dan gaven we elkaar en hand en voelden we ons enorm toffe binken.''

 
 

klik hier wanneer je maar 1 deel ziet